![]() |
|
![]() |
![]() |
toekomstcongres - frontpage |
Koepeltekst - Inhoud
2. Optornen tegen uitsluiting en onzekerheid De gelijkwaardigheid van de mensen is voor ons de belangrijkste test voor de kwaliteit van ónze samenleving. Dat verdraagt geen (stil) geweld of (verdoken) discriminaties, zoals in de huidige samenleving. Elke vorm van uitbuiting of uitsluiting is daarmee fataal in tegenspraak. Arbeiders werden jarenlang brutaal uitgebuit. Vandaar hun verzet: als groep, als klasse. Daarom hebben ze zich georganiseerd in vakbonden, mutualiteiten en partijen. Dat verzet heeft resultaten opgeleverd, bij ons dan toch: betere lonen en sociale bescherming, een degelijke sociale zekerheid, onderwijs, huisvesting en sociale voorzieningen hebben voor belangrijke correcties gezorgd. In vele landen in het zuiden en in Oost-Europa moet die strijd nog gestreden worden: tegen kinderarbeid en dwangarbeid, voor syndicale rechten en een betere sociale bescherming. Bij ons liggen de kaarten nu anders. De klassieke industriearbeiders zijn een minderheid geworden en bedienden reageren nogal eens anders dan arbeiders, want er is duidelijk een verschil in de arbeiders- en bediendencultuur. Wie samen met zijn partner werk heeft, kan er meestal behoorlijk van leven: een eigen huis en auto, een jaarlijkse vakantie, studerende kinderen, wat spaargeld. Maar dat is niet voor iedereen weggelegd. Meer en meer dreigen we in een driederdenmaatschappij terecht te komen: één derde die het behoorlijk goed heeft en waartoe uiteraard ook de toplaag behoort die de economische touwtjes in handen heeft, één derde die geregeld voor zijn bestaanszekerheid moet knokken en waartoe ook de harde kern van 6% armen behoort, en één derde die daar tussenin leeft met de ambitie naar de bovenlaag door te stoten, maar vooral vreest in de laagste regionen terecht te komen. De onzekerheid knaagt dan ook niet alleen bij de onderlaag, maar ook bij de middengroepen. De scheidingslijnen tussen wie het goed heeft en wie het slecht heeft, worden vandaag anders getrokken dan vijftig of honderd jaar geleden. Het is niet omdat je arbeider of bediende bent, dat je het altijd slecht hebt. Nu spelen ook andere factoren een belangrijke rol. Laaggeschoolden, éénverdieners, langdurig zieken, hoogbejaarden en migranten komen het meest aan de slechte kant van de scheidingslijn terecht. Ze verkommeren in eenzaamheid of geraken met een slechte scholing nauwelijks aan werk. Met een slechte huisvesting gaat ook hun gezondheid er sneller op achteruit. Vooral in de steden komen ze in dezelfde wijken terecht. Het worden probleemwijken, achtergestelde buurten. De uitsluiting laat daar haar diepste littekens na. Uitsluiting werkt anders dan de klassieke uitbuiting van de arbeidersklasse. Arbeiders wisten mekaar te treffen in de fabriek of in het Volkshuis. Samen stonden ze sterk tegenover de patroons. Van vijf frank opslag of de vijfdagenweek werd iedereen beter en de sociale zekerheid werd als een eigen kind van de arbeidersbeweging gekoesterd. Eén mei werd een strijdfeest voor iedereen die met ellende en uitbuiting te maken had. Uitsluiting ontbeert juist dat collectieve gevoel en is veel meer versnipperd. Het heeft meer met eenzaamheid dan met collectieve strijd te maken. De oorzaken zijn veel diverser: het gaat om scholing, met wie je gaat samenleven, of je een sterke of zwakke gezondheid hebt, of je blank of gekleurd bent. Het feit dat je werk vindt of werkloos wordt, trouwt, scheidt of kinderen krijgt, is dan belangrijker dan het afsluiten van een goede CAO voor wie nog werk heeft. Uitsluiting kan je ook niet op één enkele plek aanpakken. Je moet op vele plaatsen tegelijk aan de slag: thuis, op school, op het werk, bij de dokter, in het buurthuis en zelfs in het cultureel centrum. Een vakbond alleen volstaat daarvoor niet. Daarvoor heb je ook een vierdewereldbeweging nodig, die de armsten in de samenleving weet te organiseren, of een goed georganiseerd buurtwerk dat dicht bij de mensen staat. De klassieke verzorgingsstaat die na de Tweede Wereldoorlog verzuild en versnipperd is uitgebouwd, zal zich grondig aan die nieuwe situatie moeten aanpassen: minder versnipperd en meer gecoördineerd, meer op de oorzaken dan op de gevolgen gericht. Uitsluiting is trouwens niet alleen een zaak van de onderkant van de samenleving. Door de onvoorspelbaarheid van het leven kan iedereen erdoor getroffen worden: kwetsbare kinderen, alleenstaanden, weduwen, hoogbejaarden, gescheiden vrouwen, fabrieksarbeiders met veel ervaring waarmee ze elders niet terecht kunnen, oudere bedienden die uitgerangeerd worden, kaderleden die na een overname overbodig worden, kleine zelfstandigen die failliet gaan. Nieuwe risico's - van de gekke koeienziekte tot dodelijke kettingbotsingen - maken van het leven soms een loterij. Die wisselvalligheden van het leven kunnen iedereen treffen en kennen lang niet altijd rang of stand. Ieder van ons kan ermee te maken krijgen. Het zijn niet altijd de anderen die erdoor getroffen worden. Toeval kan daarbij een rol spelen, maar het is in deze samenleving geen kwestie van eigen keuze of persoonlijk falen als een ongeval, een ziekte, een ontslag of een echtscheiding tot blijvende uitsluiting leidt. Dan zijn er nefaste maatschappelijke mechanismen in het spel: het zoeken naar onmiddellijk rendement, de ongebreidelde concurrentie, de druk op de collectieve voorzieningen en de deregulering. Die maken het steeds moeilijker om iedereen telkens opnieuw kansen te geven, maar vooral ook om de middelen en de mogelijkheden te mobiliseren om die kansen te kunnen grijpen. Uitsluiting betekent niet dat alle uitbuiting verdwenen is. Als we naar het gros van de ontwikkelingslanden, Oost-Europa, de illegale confectieateliers in Brussel of de vrouwenhandel kijken, dan zijn 19de-eeuwse toestanden nog altijd schering en inslag. Tegen die uitbuiting kan alleen collectieve actie soelaas brengen: respect voor de mensenrechten, eerlijke handel en strijd tegen de corruptie moeten daarbij hand in hand gaan. Maar ook bij ons wordt de druk op de arbeiders en bedienden steeds groter. Het streven naar een steeds hoger rendement en de sterke concurrentiedruk leiden dikwijls tot een ongecontroleerde flexibiliteit, verhoogde werkdruk en stress, herstructureringen en afdankingen. Onzekerheid doet veel arbeiders en bedienden op zichzelf terugplooien, waardoor de solidariteit onder druk komt te staan. Om aan die druk te weerstaan zijn er overal sterke en dynamische vakbonden nodig, vakbonden die globaal denken en in het sociaal overleg hun nek uitsteken om zowel de belangen van de werkenden als die van de werklozen te dienen. Zonder overheid die duidelijke prioriteiten en regels vastlegt, waaraan ook patroons en financiële groepen zich moeten houden, is dat een onbegonnen zaak. Een moderne overheid moet vooral de spelregels, die noodzakelijk zijn om machtsmisbruik, uitbuiting en uitsluiting tegen te gaan, vastleggen en door iedereen doen naleven. In Vlaanderen alléén zal dat niet volstaan. Ook op Europees en wereldwijd vlak is er een krachtig politiek antwoord nodig. |
![]()
|